Wanneer er beslag wordt gelegd op iemands schuld aan derden, is de schuldenaar gehouden het beslagene onder zich te houden (art. 475 lid 1 en art. 475h lid 1 Rv). De vraag doet zich voor of de rente over de periode van beslag aan de schuldenaar in rekening kan worden gebracht. Dit hangt af van het antwoord op de vraag of de schuldenaar reeds in verzuim is of niet. De situatie kan zich namelijk voordoen waarbij de schuldenaar nog niet in verzuim was met de voldoening van zijn schuld. Door het beslag wordt hij verhinderd in de voldoening van zijn schuld en raakt hij alsnog in verzuim. Dit verzuim is dan echter te wijten aan de schuldeiser.
De schuldenaar kan zich alsdan beroepen op de rechtsgevolgen van het schuldeisersverzuim (art. 6:58 BW). Indien aan de eisen van het schuldeisersverzuim is voldaan, dan kan de schuldenaar als gevolg daarvan niet zelf in verzuim geraken (art. 6:61 lid 2 BW) en is hij geen wettelijke of contractuele vertragingsrente verschuldigd over de periode waarin hij ten gevolge van het derdenbeslag de door hem verschuldigde geldsom niet kan voldoen.
Het voorgaande is echter anders indien het derdenbeslag geen beletsel (meer) voor de betaling vormt, en daarom geen schuldeisersverzuim (meer) bestaat. Deze situatie doet zich voor wanneer bijvoorbeeld de schuldeiser en de beslaglegger gezamenlijk betaling verzoeken op een door hen beiden aangewezen rekening waarna het beslag zal worden opgeheven. Als de schuldenaar desondanks niet tot betaling overgaat, zal alsnog verzuim van de schuldenaar kunnen intreden en wettelijke of contractuele vertragingsrente verschuldigd kunnen worden. Het ligt dan op de weg van de schuldeiser van de beslagen vordering om die feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen, die meebrengen dat het derdenbeslag, in afwijking van de wettelijke regeling, geen beletsel (meer) vormt voor betaling door de schuldenaar.
Indien echter de schuldenaar reeds met de voldoening van zijn verbintenis in verzuim is en hij op die grond gehouden is tot betaling van wettelijke of contractuele rente, maakt een nadien onder hem gelegd derdenbeslag ten laste van de schuldeiser daaraan niet zonder meer een einde. Het ligt dan op de weg van de schuldenaar de feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat door de beslaglegging schuldeisersverzuim is ontstaan, hetgeen wil zeggen dat de voldoening van de verbintenis is verhinderd doordat het beslag is gelegd.
In een uitspraak van de Hoge Raad deed zich zo’n geval voor. A had een vordering op S en B had een vordering op A. B had ten laste van A onder partij S derdenbeslag gelegd. Door dit derdenbeslag kon S dus alleen nog maar bevrijdend aan B betalen. A ging evenwel failliet en door het faillissement verviel het door B gelegde beslag op de vordering van A op S. De curator in het faillissement van A kon de vordering op S dus weer zelf gaan innen. S betaalde na enige sommatie de hoofdsom plus rente tot aan de dag van beslaglegging. De curator vorderde alsnog in een procedure betaling van de rente vanaf de dag van beslaglegging tot aan de datum waarop de hoofdsom werd betaald.
S verweerde zich in deze procedure door te stellen dat er sprake was van schuldeisersverzuim. De Hoge Raad overwoog dat dát in dit geval niet opging. S was reeds vier jaar in verzuim met betrekking tot betaling van de hoofdsom toen er beslag werd gelegd. S moest dus aantonen dat door het beslag schuldeisersverzuim aan de zijde van A was ontstaan. S moest daartoe stellen (en bij betwisting bewijzen) dat zij gedurende de periode van het beslag wel degelijk bereid was te betalen en dat slechts het beslag aan de betaling in de weg heeft gestaan. S heeft hier niet aan voldaan en derhalve was zij de rente verschuldigd over de periode vanaf beslaglegging tot aan de dag waarop de hoofdsom werd betaald.