Ingevolge artikel 32, lid 2 van de Invorderingswet 1990 dient de Belastingdienst te bewijzen dat een belastingplichtige iets te verwijten valt als hij of zijn organisatie te laat betaalt. In dat geval mogen hem invorderingsrente en invorderingskosten in rekening worden gebracht. Aldus de Hoge Raad op 8 juni 2012.
Het ging in dit geval om een bestuurder van een bedrijf dat zijn loonbelasting en omzetbelasting niet op tijd had betaald. De bestuurder werd daarvoor wegens onbehoorlijk bestuur aansprakelijk gesteld. Het Hof te Arnhem was het daarmee eens en vond ook dat hij aansprakelijk was voor de invorderingsrente en de invorderingskosten. Hij had immers niet aannemelijk gemaakt dat de BV niet over voldoende financiële middelen beschikte op het moment dat de aangiften gedaan en betaald hadden moeten worden.
Volgens de Hoge Raad ging het hof hier in de fout. Het was niet de bestuurder die moest bewijzen dat het bedrijf niet in staat was geweest om te betalen, het was de Belastingdienst die had moeten bewijzen dat het bedrijf daartoe wél in staat was.